Hoofdstuk VII. Aanvullende regelingen

 

Artikel 28

  1. Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur nadere, van de bepalingen van deze wet afwijkende, regelen te geven met betrekking tot de heffing van de belasting van beleggingsinstellingen.

  2. Als beleggingsinstellingen worden aangemerkt naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en fondsen voor gemene rekening, danwel lichamen die zijn opgericht of aangegaan naar het op de BES eilanden geldende recht alsmede het recht van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit verbiedt voor lichamen die overigens in dezelfde situatie verkeren als naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichamen, die naar aard en inrichting vergelijkbaar zijn met de hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichamen, welker doel en feitelijke werkzaamheid bestaan in het beleggen van vermogen en welke lichamen voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. de te beleggen middelen, voor zover zij het vermogen van het lichaam te boven gaan, zijn slechts verkregen door het aangaan van schulden op aan het lichaam toebehorende onroerende zaken of op rechten waaraan deze zijn onderworpen tot ten hoogste zestig percent van de boekwaarde van de onroerende zaken of van de rechten waaraan deze zijn onderworpen en van andere schulden tot ten hoogste twintig percent van de boekwaarde van de overige beleggingen. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt onder onroerende zaken mede verstaan belangen in met de beleggingsinstelling verbonden lichamen waarvan de bezittingen, geconsolideerd beschouwd, doorgaans ten minste nagenoeg uitsluitend bestaan uit onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • b. het door Ons bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gedeelte van de winst wordt niet later dan in de achtste maand na afloop van het jaar ter beschikking gesteld van aandeelhouders en houders van bewijzen van deelgerechtigdheid; de ter beschikking te stellen winst wordt gelijkelijk over alle aandelen en bewijzen van deelgerechtigdheid verdeeld;

    • c. indien de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in dat lichaam zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, of het lichaam dan wel zijn beheerder beschikt over een vergunning op grond van de artikelen 2:65 of 2:69b van die wet of daarvan is vrijgesteld op grond van de artikelen 2:66, derde lid, of 2:69c, derde lid, van die wet, geldt ten aanzien van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid dat:

      • 1°. het belang bij het lichaam niet voor een vierde gedeelte of meer berust bij een enkele natuurlijke persoon;

      • 2°. zowel van het totaal aantal aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid als van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid die bij ontbinding van het lichaam delen in de reserves van het lichaam niet vijfenveertig percent of meer bij een lichaam berust – niet zijnde een beleggingsinstelling als bedoeld in de aanhef van dit onderdeel of een instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen – dat is onderworpen aan een in enige vorm naar de winst geheven belasting of waarvan de winst in een zodanige belasting wordt betrokken bij de gerechtigden tot het vermogen of tot de winst van het lichaam, dan wel bij twee of meer zodanige lichamen welke met elkaar zijn verbonden, waarbij mede in aanmerking worden genomen de aandelen of de bewijzen van deelgerechtigdheid op grond waarvan vorenbedoelde lichamen al dan niet krachtens overeenkomst met andere stemgerechtigden in de algemene vergadering van aandeelhouders stemrechten kunnen uitoefenen;

    • d. indien de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in dat lichaam niet zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, of het lichaam dan wel zijn beheerder niet beschikt over een vergunning op grond van de artikelen 2:65 of 2:69b van die wet of niet daarvan is vrijgesteld op grond van de artikelen 2:66, derde lid, of 2:69c, derde lid, van die wet, geldt ten aanzien van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid dat:

      • 1°. er geen natuurlijke personen zijn die een aanmerkelijk belang hebben in het lichaam in de zin van afdeling 4.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

      • 2°. zowel van het totaal aantal aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid als van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigheid die bij ontbinding van het lichaam delen in de reserves van het lichaam drie vierde gedeelte of meer bij natuurlijke personen berust, bij lichamen die niet zijn onderworpen aan een in enige vorm naar de winst geheven belasting of daarvan zijn vrijgesteld en waarvan de winst niet in een zodanige belasting wordt betrokken bij de gerechtigden tot het vermogen of tot de winst van het lichaam, dan wel direct of indirect bij beleggingsinstellingen waarvan de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in onderdeel c;

    • e. het belang bij het lichaam berust niet door tussenkomst van niet in Nederland gevestigde fondsen voor gemene rekening en vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, voor een vierde gedeelte of meer bij in Nederland gevestigde lichamen;

    • f. in de in onderdeel c, aanhef, bedoelde situatie zijn bestuurders van het lichaam alsmede meer dan de helft van de leden van de raad van commissarissen van het lichaam niet tevens bestuurder of commissaris van een ander lichaam bij wie al dan niet tezamen met een verbonden lichaam ten minste één vierde gedeelte of meer berust van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in het lichaam en staan evenmin in dienstbetrekking tot dat andere lichaam, met dien verstande dat deze voorwaarde niet geldt ingeval dat andere lichaam een beleggingsinstelling is als bedoeld in onderdeel c.

  3. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt bij een lichaam onder het beleggen van vermogen mede verstaan:

    • a. het houden van aandelen in alsmede het besturen van een ander lichaam waarvan doel en feitelijke werkzaamheid, afgezien van het eventueel beleggen van vermogen, bestaan uit het ontwikkelen van vastgoed ten behoeve van zichzelf of ten behoeve van:

      • 1°. het lichaam;

      • 2°. met het lichaam verbonden lichamen die als beleggingsinstelling zijn aangemerkt, of

      • 3°. lichamen waarin het lichaam of een onder 2° bedoeld lichaam een belang heeft van ten minste een derde gedeelte;

    • b. het investeren in een verbetering of uitbreiding van vastgoed, ingeval de investering minder bedraagt dan 30% van de WOZ-waarde van dat vastgoed, bedoeld in artikel 3.30a van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorafgaande aan de aanvang van de werkzaamheden;

    • c. het verstrekken van garanties ten behoeve van met de beleggingsinstelling verbonden lichamen waarvan de bezittingen, geconsolideerd beschouwd, doorgaans ten minste nagenoeg uitsluitend bestaan uit onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • d. het uitlenen van gelden die van derden zijn ingeleend aan met de beleggingsinstelling verbonden lichamen waarvan de bezittingen, geconsolideerd beschouwd, doorgaans ten minste nagenoeg uitsluitend bestaan uit onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • e. het houden van aandelen in alsmede het besturen van een of meer andere lichamen waarvan doel en feitelijke werkzaamheid, afgezien van het eventueel beleggen van vermogen, bestaan uit het verrichten van bijkomstige werkzaamheden die een rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed van het lichaam of van de lichamen, genoemd in onderdeel a, onder 2° en 3°, mits:

      • 1°. de waarde van de aandelen in de andere lichamen, bedoeld in de aanhef, niet meer bedraagt dan 15% van het eigen vermogen van het lichaam;

      • 2°. de omzet uit bijkomstige werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, niet meer bedraagt dan 25% van de behaalde omzet uit de beleggingen, bedoeld in de aanhef, in het vastgoed waarvoor de werkzaamheden worden verricht; en

      • 3°. de bezittingen van de andere lichamen, bedoeld in de aanhef, geheel met eigen vermogen zijn gefinancierd.

  4. In de in het derde lid, onderdeel d, bedoelde situatie worden voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, bij de beleggingsinstelling de van derden ingeleende gelden en de daarmee verband houdende vorderingen op verbonden lichamen buiten beschouwing gelaten.

  5. Onze Minister kan in bijzondere gevallen onder door hem te stellen voorwaarden afwijkingen toestaan van het bepaalde in het tweede lid.

  6. Met ingang van het jaar dat een lichaam wordt aangemerkt als een vrijgestelde beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a vindt dit artikel geen toepassing meer.

Artikel 28a

  1. Bij een omzetting op de voet van artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van een rechtspersoon in een andere rechtsvorm, anders dan van een naamloze vennootschap in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of omgekeerd dan wel van een vereniging in een stichting of omgekeerd, wordt:

    • a. de rechtspersoon geacht te zijn geliquideerd;

    • b. het vermogen van de rechtspersoon geacht te zijn uitgekeerd aan de deelgerechtigden tot dat vermogen naar de mate van hun gerechtigdheid, en

    • c. het vermogen van de andere rechtsvorm geacht daarin te zijn ingebracht.

  2. Het eerste lid is mede van toepassing voor de heffing van de inkomstenbelasting en de dividendbelasting.

  3. Onze Minister kan op verzoek, onder door hem te stellen voorwaarden, de inspecteur toestaan afwijkingen toe te staan van het eerste en het tweede lid. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in de vorige volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen. De voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van de belastingen.

Artikel 28b

  1. Indien de belastingplichtige een negatief valutaresultaat uit hoofde van een deelneming ten laste van de winst brengt, of heeft gebracht, en dit negatieve valutaresultaat daadwerkelijk in het jaar of enig voorafgaand jaar ten laste van de winst komt, of is gekomen, vindt in het jaar, in afwijking in zoverre van artikel 13, eerste lid, de deelnemingsvrijstelling geen toepassing op opgekomen positieve valutaresultaten uit hoofde van deelnemingen.

  2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een positief valutaresultaat uit hoofde van een deelneming die direct of indirect is verkregen van een verbonden lichaam voor zover bij dat lichaam de deelnemingsvrijstelling geen toepassing zou hebben gevonden.

  3. Ingeval met betrekking tot een deelneming een valutaresultaat ten laste van de winst is gekomen, wordt een nadien op de voet van artikel 13d berekend liquidatieverlies met betrekking tot die deelneming slechts in aanmerking genomen voor zover dit verlies het bedrag van de per saldo ten laste van de winst gekomen valutaresultaten uit hoofde van die deelneming te boven gaat.

  4. Het eerste lid is niet van toepassing op een positief valutaresultaat als dit resultaat indien het negatief was geweest niet ten laste van de winst gebracht zou kunnen worden.

Artikel 28c

  1. Indien de belastingplichtige een belang heeft in een lichaam waarop de deelnemingsvrijstelling:

    • a. op enig moment van toepassing wordt terwijl de deelnemingsvrijstelling tot dat moment niet van toepassing was op dit belang of een gedeelte daarvan (sfeerovergang), wordt door de belastingplichtige een belaste compartimenteringsreserve gevormd;

    • b. op enig moment niet meer van toepassing is terwijl de deelnemingsvrijstelling tot dat moment wel van toepassing was op dit belang of een gedeelte daarvan (sfeerovergang), wordt door de belastingplichtige een onbelaste compartimenteringsreserve gevormd.

  2. De belaste of onbelaste compartimenteringsreserve, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk in het eerste lid, onderdeel b, wordt gesteld op het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van het belang op het tijdstip direct voorafgaande aan een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid en de boekwaarde daarvan. De boekwaarde van het belang wordt op het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin, vermeerderd met het bedrag waarvoor een compartimenteringsreserve wordt gevormd.

  3. Ingeval de belastingplichtige na een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid een voordeel, een ontvangen winstuitkering daaronder begrepen, uit hoofde van het belang verkrijgt dat toerekenbaar is aan de periode voorafgaande aan de sfeerovergang:

    • a. wordt de boekwaarde van het belang verminderd met het bedrag van dat voordeel, dan wel, indien dit lager is, met het bedrag van de belaste of onbelaste compartimenteringsreserve op het tijdstip direct voorafgaande aan het verkrijgen van het voordeel, en

    • b. wordt de belaste compartimenteringsreserve tot het bedrag van dat voordeel toegevoegd aan de winst, onderscheidenlijk wordt de onbelaste compartimenteringsreserve verminderd met het bedrag van dat voordeel zonder dat dit tot een toevoeging aan de winst leidt.                                                                                                                                          Ingeval de toevoeging aan de winst van een belaste compartimenteringsreserve, bedoeld in de eerste volzin, onderdeel b, niet daadwerkelijk in de heffing wordt betrokken, worden die compartimenteringsreserve en de boekwaarde van het belang waarop de compartimenteringsreserve betrekking heeft, vermeerderd met het bedrag van die toevoeging.

  4. Op het tijdstip waarop het belang in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, geheel of voor een deel niet meer tot het vermogen van de belastingplichtige behoort, wordt, na een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de belaste compartimenteringsreserve geheel of voor het deel dat betrekking heeft op dat deel van dat belang toegevoegd aan de winst en wordt, na een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, de onbelaste compartimenteringsreserve geheel of voor het deel dat betrekking heeft op dat deel van dat belang verminderd zonder dat dit tot een toevoeging aan de winst leidt. De eerste volzin vindt mede toepassing bij:

    • a. de overgang van vermogen onder algemene titel in het kader van een fusie of een splitsing van het lichaam waarin de belastingplichtige een belang heeft waarop de compartimenteringsreserve betrekking heeft, de inbreng van aandelen in dat lichaam tegen uitreiking van aandelen dan wel een aandelenruil;

    • b. een fusie of splitsing waarbij de belastingplichtige ophoudt te bestaan, dan wel de ontbinding van de belastingplichtige en vereffening van het vermogen van de belastingplichtige, of

    • c. het aangaan van een fiscale eenheid tussen de belastingplichtige en het lichaam waarop de compartimenteringsreserve betrekking heeft.                                                                                                                                        Ingeval onderdeel a van toepassing is, kan de toevoeging van een belaste compartimenteringsreserve aan de winst achterwege blijven voor zover het bij de fusie, splitsing, inbreng of aandelenruil verkregen belang in de plaats treedt van het belang waarop die fusie, splitsing, inbreng of aandelenruil betrekking heeft. Na toepassing van de derde volzin valt de belaste compartimenteringsreserve mede geheel of naar evenredigheid vrij op het tijdstip waarop het belang waarop die fusie, splitsing, inbreng of aandelenruil betrekking had, dan wel het belang in de verkrijgende rechtspersoon ingeval het lichaam, bedoeld in het eerste lid, in het kader van de fusie of splitsing is opgehouden te bestaan, geheel of voor een deel, niet meer middellijk of onmiddellijk behoort tot het vermogen van de belastingplichtige.

  5. In afwijking van het vierde lid wordt bij ontbinding van een lichaam als bedoeld in het eerste lid, op het tijdstip direct voorafgaande aan het tijdstip waarop de vereffening van dat lichaam is voltooid:

    • 1°. na een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de belaste compartimenteringsreserve voor het deel dat betrekking heeft op dat lichaam toegevoegd aan de winst, en wordt het voor de aandelen in dat lichaam opgeofferde bedrag, bedoeld in artikel 13d, tweede lid, vermeerderd met het bedrag dat aan de winst wordt toegevoegd, en

    • 2°. na een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, de onbelaste compartimenteringsreserve met het deel dat betrekking heeft op dat lichaam verminderd.

  6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor het geval waarin de belastingplichtige een belang heeft in een lichaam waarop artikel 13aa:

    • a. op enig moment van toepassing wordt terwijl dat artikel tot dat moment niet van toepassing was op dit belang of een gedeelte daarvan, of

    • b. op enig moment niet meer van toepassing is terwijl dat artikel tot dat moment wel van toepassing was op dit belang of een gedeelte daarvan.

  7. Het eerste tot en met zesde lid zijn niet van toepassing op voordelen als bedoeld in artikel 13, zeventiende lid.

Artikel 29

Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur:

  • a. nadere regelen te geven met betrekking tot het bepalen van de winst van verzekeringsondernemingen, waaronder regelen met betrekking tot bij deze ondernemingen toelaatbaar te achten reserves, alsmede

  • b. andere in het kader van de wet passende nadere regelen te geven ter aanvulling van in de wet geregelde onderwerpen.

Artikel 29a

Bij het bepalen van de winst worden:

  • a. een kapitaalinstrument als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176), waarbij geen sprake is van de uitgifte van aandelen of certificaten dan wel de verkrijging van een lidmaatschap van een coöperatie in de zin van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • b. een vermogensbestanddeel dat bij de uitgever als een volgestorte, achtergestelde verplichting onderdeel is van het tier 1-vermogen, bedoeld in artikel 94, eerste lid, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PbEU 2009, L 335) en dat bij de uitgever geen deel uitmaakt van het aandelenkapitaal, het agio, het waarborgkapitaal, de ledenbijdragen, de surplusfondsen of de aansluitingsreserve;

bij de uitgever behandeld als een geldlening en bij de houder als een schuldvordering, niet zijnde een lening, onderscheidenlijk een schuldvordering, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d.

Weten wat wij voor je kunnen betekenen? Neem dan vrijblijvend contact met ons op!

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.

Blijf met ons in contact en volg ons op de sociale media.

VPB ADVIES, Postadres: Postbus 71 5050 AB Goirle, Bezoekadres: Tilburgseweg 16b Goirle, Tel: 06 - 54 32 47 99